4 april 2016 door Geert Bors

"DCD? Je motoriek kan beter worden"

Bert Steenbergen is hoogleraar 'Perception and action problems'. Geert Bors sprak met hem over DCD (voorheen dyspraxie).

U noemt zichzelf 'onhandig'. Is DCD een mooi woord voor 'onhandigheid'?
"Kinderen met Developmental Coordination Disorder zijn inderdaad de kinderen die vroeger onhandig werden genoemd. Die het laatst gekozen werden bij gym. Je hebt het dan over 5 tot 6% van de jonge kinderen, die in het lage spectrum van de handige motoriek zitten.

Het is een apart iets: kinderen die niet handig zijn, maar geen aantoonbare hersenbeschadiging hebben. Kinderen met bijvoorbeeld CP (cerebrale parese, red.) hebben vanaf de geboorte een hersenbeschadiging, als gevolg waarvan je de motorische problematiek kunt duiden. Dat is klip en klaar. Maar bij DCD zijn vele vragen te stellen: zijn deze kinderen gewoon wat trager? Hebben ze een ontwikkelingsachterstand? Is het een vertraging die je later deels inhaalt?"

Wanneer is het DCD gaan heten?
"Dat is een definitie van de laatste 10, 20 jaar. In de jaren '70 is het beschreven als ' clumsy child syndrome '. Het heeft ook ' minimal brain dysfunction ' en 'dyspraxia ' geheten. Je ziet heel fraai in de naamgeving hoe door de jaren heen de duiding van die groep is veranderd. Door steeds weer nieuwe wetenschappelijke inzichten. Het was ooit een heel diffuse groep. Nu proberen we veel strikter te zijn in onze definitie.

Om iemand de diagnose DCD te geven, moet er zijn voldaan aan vier criteria:

  • geen aantoonbare hersenschade of medische oorzaak;
  • er last van hebben in het dagelijks leven of bij schoolse vaardigheden;
  • het moet ontstaan zijn in de vroege ontwikkeling;
  • er is geen sprake van een laag IQ of een neurologische stoornis."

En heeft u een antwoord op de vragen die u net opwierp: is het een vertraging? Is het iets dat in te halen is? Waar ligt het aan?
"Mijn collega, promovenda Imke Adams, heeft een systematische studie gedaan naar alle wetenschappelijke artikelen die er over DCD zijn verschenen. Er blijkt best veel onderzoek te zijn gedaan, maar er zijn weinig eenduidige oorzaken gevonden. Een recente verklaring die heel aannemelijk is, is dat deze kinderen een probleem hebben met hun ' internal model of motor control '. Zeg maar: met hun bewegingsplan.

Het gaat om de voorspelling die je maakt van een bepaalde beweging. Als jij me vraagt om jou een omgekeerd koffiekopje rechtop aan te geven, geef ik hem zó aan. Ik grijp het kopje met een omgedraaide hand, en in de beweging naar jou, draai ik mijn hand, zodat ik jou het kopje rechtop aangeef. Ik weet dus hoe ik wil eindigen. Ik maakt onbewust een plan van hoe die beweging moet aflopen. Dat is cruciaal voor handig bewegen. Bij mensen met DCD gaat het maken van dat plan – zeker als het complexere bewegingen zijn – vaker mis."

Dat is interessant: het heeft dus te maken met beelden die je vormt. Met een mentaal proces. Niet met iets dat je fysiek kunt aanwijzen in hersenen of spieren of zenuwen.
"Er lijkt wel neurofysiologische evidentie dat het iets te maken heeft met een bepaald hersengebied, maar dat voert voor nu te ver. Wat ik belangrijker vind om te onderstrepen, is dat je op basis van de hypothese dat het te maken heeft met je bewegingsplan, een hoop kunt verbeteren met een motorische inbeeldingstraining."

Dat 'interne bewegingsplan' is te trainen, dus?
"Ja. Een methode om manieren van 'leren' te onderscheiden, is: impliciet leren en expliciet leren. Denk bij 'expliciet' aan veel instructie krijgen. Impliciet leren gaat meer via het zelf doen en leren in het ervaren.

We hebben allemaal een werkgeheugen, waarin je tijdelijk 6 à 7 items kunt onthouden, verwerken en toepassen. Bijvoorbeeld: je kunt iemand het jumpshot bij basketbal leren door te zeggen: je elleboog buig je zo, je pols staat zo, hier geef je zo veel kracht, daar zo veel. Je kunt ook zeggen: maak van je arm een ganzenhals. Nu zijn we naar sportclubs en scholen gegaan en hebben we video-opnames van lessen gemaakt. Het blijkt dat veel instructie expliciet is. En zeker bij kinderen met DCD, die toch al niet zo'n denderend werkgeheugen voor bewegingen hebben, werkt dat niet. We hebben die instructeurs ook geïnterviewd. Hun vraag is: geef ons dan tools. Hoe kunnen we kinderen dingen impliciet leren?"

En wat zegt u dan tegen die sportinstructeurs?
"Door te doen, bijvoorbeeld in spel. Er zijn twee manieren: motor imagery en action observation. Motorische inbeelding wordt in topsport, maar ook in revalidatie al heel veel gebruikt. Epke Zonderland beeldt zich al helemaal in hoe een nieuwe oefening aan de rekstok voelt, vóór hij hem gaat doen. Dat werkt. In revalidatie helpt het vaak ook al enorm als iemand de bewegingen van het opnieuw leren lopen al heeft verbeeld, zelfs als het daadwerkelijk lopen nog niet lukt.

Bij kinderen met DCD krijg je een scherper zicht op hun interne bewegingsplan, als je hen na een inbeelding een oefening echt laat uitvoeren en ze dan laat vergelijken."

En wat is die tweede manier?
"Actie-observatie. Het idee van spiegelneuronen is een hele tijd een hype geweest, maar het komt erop neer dat het helpt om anderen bewegingen te zien maken. Jij typt nu, en daardoor wordt er in mijn hersenschors ook iets aangesproken dat met typen te maken heeft. En als je een beweging nog niet kunt aanvoelen, dan kan het helpen als je instructeur jouw perspectief mét jou aanneemt.

Denk aan het beeld van de 'foute tennisleraar': iemand die jou leert een bepaalde beweging te maken door jouw lichaam letterlijk aan te sturen. Ook bij het samen maken van zo'n beweging, krijg je een actieobservatie van je eigen lijf."

Wat me nog bezighoudt – als zelf ook de laatst gekozene bij de gym, en de koning van de halve salto – is of het me geholpen zou hebben om mijn motorische onhandigheid als zodanig gelabeld te zien. Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van diagnosticeren?
"Natuurlijk zijn er valkuilen. Je loopt de kans op overdiagnosticering. Je moet tegenwoordig heel erg je best doen om 'normaal' te zijn. Ook bestaat de kans op medicalisering, zeker als zorgverzekeraars regels gaan opstellen waaraan je moet voldoen om een verklaring en ondersteuning te krijgen.

Wat daar tegenover staat, is dat je vaak ziet dat kinderen die motorisch onhandig zijn, bijvoorbeeld ook worden gepest en niet mogen meedoen. Dan ben ik missionaris genoeg om toch te willen zeggen dat een diagnose als DCD best op z'n plaats is. Ook van daaruit kunnen ouders, leraren, coaches iets betekenen.

En al word je nooit een Olympisch sporter, je motoriek kan beter worden. Belangrijker nog is dat je jezelf beter kunt leren kennen, dat je zelfvertrouwen wordt vergroot. Er zit een zekere erkenning in, als je gezien en begrepen wordt. Als je gymleraar niet zegt: 'Jij bent lui, je doet je best niet'."