Brr.. Koud! Check onze hacks om je kind lekker warm én gezond te houden

7 november 2016 door Bas Levering

Bijzonder aangenaam opvoedboek

Wiskundige en hoogleraar wetenschapscommunicatie Ionica Smeets ontkrachtte opvoedfabeltjes. Bas Levering is enthousiast, maar plaatst wel kanttekeningen.

Zoete kinderen eten geen suiker
(en andere opvoedfabeltjes die door de wetenschap zijn ontkracht).
door: Ionica Smeets
Uitgeverij Nieuwezijds, 2016
ISBN: 978 90 57124679
omvang: 248 pagina’s
prijs: € 17,95
Online bestellen

In dit boek, waarin columns uit Kinderen en Kek Mama gebundeld zijn, wordt heel veel onzin aan de kaak gesteld. Zoals al die bakerpraatjes over de manier waarop je aan zwangere vrouwen het geslacht van het komende kind zou kunnen aflezen. En over wat je tijdens de zwangerschap allemaal niet zou mogen eten. En over afvallen door borstvoeding.

Ook voor mij stonden er nieuwe ontmaskeringen in het boek. Bijvoorbeeld dat doorkomende tandjes koorts en diarree zouden veroorzaken. Dat is onjuist, maar daar kom je niet gemakkelijk achter, omdat ouders dat verband wel degelijk rapporteren. En blij was ik met de onomwonden wijze waarop Smeets meldt dat er geen verband bestaat tussen jong praten en intelligentie, en dat de leeftijd waarop kinderen beginnen met praten sterk verschilt (evenals de snelheid waarmee ze nieuwe woorden leren).

Overtuigende weerleggingen. Maar...

Smeets weerlegt overtuigend de bezwaren tegen een jaartje extra kleuteren, omdat dat soms – met het oog op de ontwikkeling van de fijne motoriek – echt moet. (Hoogleraar Smeets bracht ook zelf een extra jaar door op de kleuterschool). Ook vind ik dat ze overtuigend gehakt maakt van CITO-scores als enige maat voor de schoolkeuze, en van de zogenaamde onveiligheid van vaccinaties.

Het boek past in een lange rij publicaties die op een overtuigende manier tal van ongerustheden bij ouders weten weg te nemen. Dat is van groot belang. Er zijn genoeg boeken die het omgekeerde doen.

Maar met de wetenschappelijke pretentie (opvoedfabeltjes die door 'de wetenschap' zijn ontkracht), hebben we wel een belangrijk probleem te pakken. Over heel veel kwesties die Smeets aan de orde stelt, bestaat in 'de wetenschap' namelijk veel meer discussie dan Smeets ons wil doen geloven. In die zin vind ik het boek een tegenvaller.

Ik had zo gehoopt dat zij zou doen wat te veel van mijn collega's in het pedagogisch onderzoek nalaten. Van deze gevierde wiskundige had ik toch echt verwacht dat zij veel preciezer de vinger zou leggen op rammelende onderzoeks-opzetten en aanvechtbare statistische manipulaties.

Je komt in het boek wel wat opmerkingen tegen over aselecte steekproeven en correlaties die ten onrechte voor oorzakelijke verbanden worden versleten, maar erg diep gaat dat niet en zelf slikt ze alles bij elkaar eigenlijk veel te veel voor zoete koek. De lezer is dus gewaarschuwd.

Nieuwe fabeltjes

Het is een heerlijk boek om te lezen, maar je moet wel goed opletten of Smeets soms zélf geen fabeltjes vertelt.

Een mooi voorbeeld van een fabel die Smeets ongekuist doorvertelt, is de aanname dat zo'n 10% van de kinderen niet de man van hun moeder als biologische vader hebben. De uitkomsten naar aanleiding van het televisieprogramma 'DNA onbekend' leidden ertoe dat het percentage drastisch naar beneden moest worden bijgesteld. In de geïndustrialiseerde landen komt het percentage op zo'n 2 à 3% uit en dat ligt in Nederland waarschijnlijk zelfs rond de 1%. Het oorspronkelijke Amerikaanse onderzoek waarop die 10% gebaseerd was, kende grote representativiteitsproblemen. Had Smeets dit moeten weten?

De manier waarop Smeets de wetenschappelijke literatuur raadpleegt, doet her en der Wikipedia-achtig aan. Aan de andere kant voert ze in haar dankwoord wel een kring van echte deskundigen op, die haar voor zo'n uitglijder hadden moeten behoeden.

Kort door de bocht

Hier en daar is Smeets ook veel te kort door de bocht. Dat geldt bijvoorbeeld voor het – overigens originele – hoofdstuk over 'Wat werkt tegen pesten'. Als ze het over de effecten van de klassengrootte heeft, raadpleegt ze veel te weinig literatuur. En over de namen die ouders aan hun kinderen geven, noemt ze één enkel Amerikaans boek, terwijl er in Nederland heel mooi onderzoek over dat onderwerp is gedaan.

Een ander onderwerp waarover in de wetenschap veel meer discussie is dan Smeets in een column kwijt kan, is de omgang met huilbaby's. Haar hoofdstukje 'Slapeloze nachten' kun je eigenlijk maar beter overslaan.

Het is goed dat ze aan het eind van het boek aan de hand van historisch onderzoek (van René van der Veer) laat zien wat er door de tijd heen allemaal voor standpunten over dit lastige vraagstuk zijn ingenomen. Daarom is het wel heel merkwaardig dat ze er juist hier op wijst dat er nog zoveel onderzoek moet worden gedaan. Als er één probleemveld is waar we werkelijk omkomen in het onderzoek, is het wel de problematiek van huilen en hechten. Zou Ionica echt denken dat nóg meer onderzoek ons uit de pedagogische problemen gaat helpen?

Van belang is dat achter in het boek de onderzoeken waaraan ze wel refereert keurig per hoofdstuk staan vermeld en dat er ook nog een nuttige persoon-en-zaken index is toegevoegd. We kunnen dus gemakkelijk nagaan waar ze het allemaal vandaan haalt. Of wat ze onvermeld laat. 'Kinderen worden echt niet slimmer van Mozart,' beweert Smeets. We treffen echter onder de bijbehorende referenties geen werk van Dick Swaab aan.

Mooie voorbeelden

Laat me een paar mooie voorbeelden geven van fabels waarin methodologische kritiek en aanmerkingen op het gebruik van statistiek wél een doorslaggevende rol speelt.

Kinderen zijn tegenwoordig een vol jaar later zindelijk dan in de jaren 60: nu rond hun 3e, toen rond hun 2e levensjaar. Dat ligt niet aan die papieren luiers, zoals algemeen gedacht wordt, maar aan het feit dat ouders tegenwoordig domweg later met de zindelijkheidstraining beginnen.

Dat het 't gezondst voor het kind is als we een op de grond gevallen speen aflikken in plaats van afwassen, voordat we die weer in de mond stoppen, suggereert dat het om een direct verband gaat. Er is echter een derde factor in het spel. Ouders die spenen aflikken, zijn sowieso niet zo netjes en dat zorgt ervoor dat de kinderen in een huis wonen waar ze weerstand opbouwen.

Je zou kunnen denken dat ongewenste of ongeplande kinderen het een stuk slechter hebben dan gewenste. In Amerikaans onderzoek bleken de verschillen helemaal niet zo groot te zijn. Ouders die ongepland een baby krijgen, hebben meer ruzie en zijn minder tevreden over hun relatie. Wat is hier nu eigenlijk oorzaak en wat gevolg, het ongewenst of ongepland zijn, óf de kwaliteit van de relatie tussen de ouders, vraag Smeets zich af.

Gemiddelden

In haar voorwoord wijst Smeets erop dat wetenschappelijke studies uitgaan van gemiddelden en dat het goed kan zijn 'dat jouw kind toevallig net iets anders is dan de meeste kinderen'. Dat is een heel belangrijk gegeven, maar Smeets doet er door het boek heen helaas heel weinig mee.

In haar verhaal over het ontspenen komt ze met goede argumenten om dat rond het 2e levensjaar te doen. Maar ze had maar even met een aantal ouders over het onderwerp hoeven te spreken om erachter te komen dat de individuele fopspeengeschiedenissen van kinderen wel heel divers kunnen zijn.

In haar advies aan ouders om je niet uit het veld te laten slaan door het consultatiebureau met hun toch altijd weer gemiddelde groeicurves komt dat verhaal wél goed uit de verf.

Wat betékent het nou eigenlijk?

Smeets besteedt nergens apart aandacht aan de vraag wat al die wetenschappelijke feiten nu precies voor ons pedagogisch doen en laten kunnen betekenen. Helaas doen veel pedagogisch onderzoekers wat dat betreft ook maar wat, maar als je tegen de feiten in adviseert, zoals Smeets in een enkel geval doet, heb je volgens mij wel wat uit te leggen.

Als zij zich afvraagt wat we met het nijpende probleem van de schreeuwende peuter aan moeten geeft ze helder aan dat een combinatie van straffen en uitleggen het beste is. Op zoek naar de straf die het beste werkt, zegt ze: "De Amerikaanse onderzoekers waren erg enthousiast over een ouderwets pak voor de broek. Maar dat ga ik echt niet doen. Ik ga me verdiepen in strafplekken, negeren en speelgoed afpakken. En duik ook maar eens in het belonen van goed gedrag." Een te loven beslissing wat mij betreft, maar die moet wel onderbouwd worden.

Conclusie

Al met al is het bijzonder aangenaam opvoedboek, al vond ik het statistisch en methodologisch een tegenvaller. Juist wat dat betreft had ik hoge verwachtingen. Ik had zo gehoopt dat zij het falen van veel echte pedagogische onderzoekers had kunnen goedmaken. Misschien is dat te veel gevraagd. Pedagogisch gezien is ze hier en daar echt naïef. Er is meer voor nodig om uit resultaten van onderzoek pedagogische conclusies te kunnen trekken.

Maar verder is haar boek onmiskenbaar informatief. En de manier waarop zij haar eigen opvoedervaringen als uitgangspunt neemt, en zoon Tex, dochter Rifka en haar vriend Han ten tonele voert, passen in een mooie Nederlandse traditie die op zichzelf van grote praktische waarde is.

En wat een echt een groot compliment waard is: de tekst wordt nergens klef, of op de moderne manier lamleggend emotioneel. Zelfs niet als ze over de worsteling met haar postnatale depressie vertelt.

P.S. Naar aanleiding van deze recensie wees Ionica Smeets mij erop dat ze nergens over 10% rept maar slechts zegt dat bij bloedonderzoek blijkt dat 'heel wat' kinderen niet van hun officiële vader zijn. Ze zegt 1% 'heel wat' te vinden. Voor de kinderen die het betreft kan dat heel erg zijn, maar verder vind ik het echt te weinig om je druk over te maken.