30 juni 2015 door Marie Louise Wibier

33. Luizenmoeder

Marie Louise Wibier neemt ons mee in de wereld van de basisschool. Leerzaam voor beginners, herkenbaar voor gevorderden.

In deze aflevering: de avonturen van Marie Louise als luizenmoeder.

Ja, ik ben een luizenmoeder. Al bijna 8 jaar lang bekijk ik de hoofden van de kinderen en controleer ze op luizen en neten. Dat was mijn eerste instructie van een ervaren moeder: "We zijn niet op zoek naar luizen, maar naar neten!" Dat is goed zoeken, want klein dat die neten zijn... Ik kreeg een luizenvideo mee naar huis, volledig grijsgedraaid, dus geen neet te onderscheiden. Zo ben ik ingewijd in het luizen. En nu maak ik de balans op.

Mijn allerbeste vondst was een rups. Die kun je lekker goed zien. Zo'n mooie felgroene, op het hoofd van een levenslustig jongetje, dat vast en zeker op weg naar school door de bosjes had gerend. Nu zat hij braaf bij mij, met de kin naar de knietjes, om zijn hoofd te laten checken.

Ik heb het grote genoegen dat ik luis met een vast maatje. Altijd gezellig. En samen voeren we ogenschijnlijk lichte gesprekjes met de kinderen. Van alles krijgen we dan te horen (en te zien). De scores van voetbal, de medailles van hockey, of de haren gewassen zijn, de laatste breuken en blessures, en het nieuwe hondje dat geruild moest worden omdat het te rustig was. (Vast een grapje van papa). En natuurlijk: de nieuwe beugel, of anders wel de bril, de geplande operatie, de glittershampoo van het zusje, de zandvliegjes of iets anders wat loopt en vleugeltjes heeft, een zwaar gekneusde enkel omdat er een opgesloten broertje gered moest worden in een pretpark.

Het luizenprotocol heeft in de loop der jaren een kleine revolutie ondergaan. Waar in mijn vroegste jaren nog alles de vriezer in moest als er neten waren gevonden, mag je de boel nu ook in een zak stoppen en dichtbinden. De luizen hoeven niet meer doodgevroren te worden; je kunt ze ook de hongerdood laten sterven. Dat is een stuk gemakkelijker, want probeer maar eens 10 knuffels en een dekbed in je vriezer te proppen.

Ook de kinderen heb ik zien veranderen. Van dunne witblonde haartjes naar stevige donkerbruine haren met roos. "De hormonen gaan werken," wist mijn maatje te vertellen. Dat is zo, allemaal gaan ze voor de bijl. De één na de ander heeft jeuk; geen luizen, maar witte vlokken. Die we zo uit de haren tikken. En we noemen het roos.

Het mooist vond ik de meisjes in de kleuterklas. Zij hadden in het speelkwartier tientallen lieveheersbeestjes gevangen en daarna losgelaten in het klaslokaal. Een stuk of 80. "Dan kunnen ze de luizen opeten." Zeg maar eens dat dat niet zal gebeuren, dat konden we niet over ons hart verkrijgen. De juf zal er nog dagen plezier van hebben gehad. Maar wel heel lief bedoeld.

Het opmerkelijkst vond ik ons chemicaliën-avontuur. Een van de kinderen had vaker luizen en zijn moeder vond dat niet fijn. Daarom bespoot ze hem regelmatig met een chemisch goedje. En als wij hem dan gingen luizen, sprongen ons de tranen in de ogen, van de dampen die vrijkwamen als we aan zijn haren zaten. Elke keer als ik nu een biologisch bloemkooltje koop, moet ik aan dat blonde jongetje denken. De bloemkool niet en hij wel.

We gaan onze luizencarrière natuurlijk wel goed afsluiten. Ik heb op de Koningsmarkt een kappershoofd gekocht, en alle achtstegroepers mogen daar 'hun luis' uit pluizen. Als het lukt, krijgen ze een traktatie. Daarna hoeft er niet meer geluisd te worden. Want op de middelbare doen ze daar niet aan.