5 december 2008 door Elise de Bree

Mijn dochter van 11 zegt nog steeds "zwemde". Is dat normaal?

Mijn dochter is 11 jaar en maakt af en toe nog steeds fouten met sterke werkwoorden. Ze zegt bijvoorbeeld nog steeds "zwemde" in plaats "zwom". Omdat we ooit het vermoeden hadden dat ze niet goed hoorde, hebben we dat laten testen bij een Audiologisch Centrum - ze was toen een jaar of 6 à 7 - maar daar kwam niets uit. Ik bedoel: met haar gehoor was niets mis. En met haar overige vermogens ook niet trouwens.

Mijn vraag: is het normaal dat kinderen op 11-jarige leeftijd nog dit soort fouten maken? Haar broer heeft er nooit last van gehad en het taalaanbod in ons gezin is optimaal.

Antwoord

Interessante vraag! Uw 11-jarige dochter vervoegt soms sterke werkwoorden als zwakke werkwoorden en u vraagt zich af of dit vaker voorkomt op deze leeftijd. Dat het gebeurt bij jongere kinderen die hun grammatica nog volop aan het leren zijn, is natuurlijk bekend. Maar hoe zit het dan bij oudere kinderen?

Eerst zal ik kort bespreken hoe het aanleren van verleden tijden zich ontwikkelt bij kleine kinderen. Daarna zal ik vertellen wat er van oudere kinderen en volwassenen bekend is.

Drie stadia

Bij het aanleren van verleden tijden zie je grofweg drie stadia:

  • In eerste instantie produceren kindjes correcte vervoegingen van sterke werkwoorden (zoals
    zwom en
    liep). Men neemt aan dat ze deze vormen gewoon letterlijk opdiepen uit hun geheugen. Net als een papegaai, die letterlijk herhaalt wat hij gehoord heeft.
  • Daarna ontdekken kinderen de regelmatigheid van de vervoegingen (volgens het principe van de zwakke werkwoorden, waarvan de verleden tijd met
    -te en
    -de wordt gemaakt). Alle werkwoorden worden dan hetzelfde vervoegd. Dus:
    maakte, maar ook
    zwemde. Deze fase begint rond een jaar of 4, of zelfs nog later. De 'regel' van de zwakke werkwoordsvervoegingen wordt dan ook toegepast op de sterke werkwoorden.
  • Tenslotte ontdekken ze dat er ook sterke werkwoorden zijn (waarbij de verleden tijd gemaakt door een klinkerwisseling) en wordt
    zwemmen vervoegd als
    zwom. In de literatuur vind je eigenlijk geen leeftijden bij deze laatste fase, maar wel dat er aanvankelijk nog veel fouten mee gemaakt worden.

Hoe snel verloopt het leerproces?

Hoe snel je de vervoegingen van de sterke werkwoorden leert, hangt waarschijnlijk af van het soort werkwoord. Hoe vaker het gebruikt wordt, hoe sneller je het leert, is het idee. En omgekeerd: hoe bijzonderder een werkwoord, des te langer het duurt voor een kind het goed kan vervoegen.

Een sterk werkwoord als
slijpen (sleep, geslepen) komt bijvoorbeeld veel minder vaak voor dan het zwakke werkwoord
maken (maakte, gemaakt), maar óók minder dan het sterke werkwoord
lopen (liep, gelopen). Kinderen zullen dus langer
slijpte zeggen dan
loopte.

Het voorbeeld dat u zelf gaf (
zwemde) zou dan een tegenvoorbeeld kunnen zijn. Zwemmen is immers een echte kinderactiviteit waar in de kindertijd veel over gepraat wordt. Je zou dus verwachten dat uw dochter dat juist goed zou zeggen. Maar let op: waarschijnlijk weet uw dochter best wat de juiste verledentijdsvorm van zwemmen is, terwijl ze tóch fouten maakt bij het feitelijke gebruik ervan. Dat kan heel goed, zoals ik straks zal laten zien.

Fouten in het gebruik

Er bestaat geen leeftijd waarop het leerproces voltooid is. Wat wél bekend is, is dat adolescenten en zelfs volwassenen nog steeds fouten kunnen maken met deze vervoegingen. Daar is onlangs nog onderzoek naar gedaan.

Recentelijk heeft de taalkundige Rik Vosters (Vrije Universiteit Brussel) onderzoek gedaan naar de waarneming en productie van de vervoeging van sterke en zwakke werkwoorden. Nederlandse en Vlaamse jongvolwassenen (18-23 jaar) konden moeiteloos aangeven dat de verleden tijd van
glimmen niet
glimde maar
glom is. Maar tegelijkertijd maakten ze toch nog aardig wat fouten in een schrijftaak die ze moesten uitvoeren voor het onderzoek. Daarin kwam
glimde vaak voor! Ze weten het verschil dus wel, maar maken er toch fouten mee.

Ook op internet kun je met gemak een fiks aantal foutieve vervoegingen bij elkaar googlen. Ik vond bijvoorbeeld:
drijfde (203),
glimde (1.490),
schrijfte (326),
sterfde (422) en
loopte (3.520). De getallen tussen haakjes geven aan hoe vaak het gevonden werd. Vooral
loopte springt eruit, qua aantal. Terwijl dat toch een volstrekt normaal en veel gebruikt werkwoord is. Zouden de mensen die dat opgeschreven hebben echt niet weten wat de juiste vervoeging is? Ik kan het me haast niet voorstellen.

Incidentele missers

Het is dus niet vreemd dat er af en toe nog wel eens wat mis kan gaan met de vervoegingen van uw dochter. U kunt zelf nagaan of het structureel voorkomt of alleen af en toe.

Incidentele missers kunnen bijvoorbeeld voorkomen als ze een heel verhaal aan het vertellen is, waarbij ze zich concentreert op de inhoud en minder op de vorm. Ook kan het wel eens misgaan als iemand heel gespannen is, waardoor de gedachten eveneens wat minder bezig zijn met de vorm van taaluitingen.

Ook kunt u kijken wat uw dochter zegt als u vraagt: "Is het
loopte of
liep? En is het
zwemde of
zwom?" Aangezien er verder geen problemen zijn met haar ontwikkeling, denk ik dat ze het onderscheid wel weet en dat de problematiek niet structureel is bij haar.