13 september 2019 door Birgit Amjar-Soubiers

Verdwenen

Vanuit haar werk als kindertolk, ontmoet Birgit wekelijks ouders die zich zorgen maken over hun kind(eren). Iedere maand schrijft ze hier een column over.

‘F., mijn zoon, maakt er een potje van op school. Hij zit nu op het mbo, maar daar doet hij precies hetzelfde als op het vmbo, maar dan erger: hij gaat hele dagen niet naar school, en is dan onvindbaar. Als hij er wel is, zit hij te kloten. Zijn leraren zeggen: F. is er eigenlijk niet. En thuis is het ook zo: ik krijg geen contact met hem. Hij vergeet alles, zelfs om een deur te sluiten of het licht uit de doen. Ik vind dat erg. We waren vroeger zo close… Daarbij is dit niveau eigenlijk te makkelijk voor hem.’

‘Wanneer begon dit gedrag?’ vraag ik. Dit blijkt vaak één van de belangrijkste vragen.

‘F. ging naar de brugklas, toen ging het mis. Hij bleef maar in bed liggen. Een jaar of twee later kwam er een leraar met gevoel voor humor en een duidelijke aanpak. Die man kreeg hem nog wel aan het werk en heeft hem door het VMBO geholpen. Maar als we F. vrijlaten, doet hij niets. Ik maak me echt zorgen.’

De brugklas, dan ben je zo’n twaalf jaar. Bij het tweede gesprek vraag ik dan ook aan moeder wat er in haar leven speelde toen ze twaalf jaar was, eventueel tot haar veertiende. Ze valt stil, en haar gezicht spreekt boekdelen. Moeder blijkt precies op die leeftijd met haar ouders geëmigreerd te zijn. Ze gingen naar Zuid-Amerika en bleven daar twee jaar.

‘Ik heb het daar nooit over. Ik heb het er heel moeilijk mee gehad. Ik vond het vreselijk daar, en was blij dat we weer in Nederland waren. Maar ik had de aansluiting op school hier volledig gemist: alle vriendschappen waren in de brugklas en de eerste klas al gesloten, dus ik hoorde nergens bij.’ Inmiddels snikt moeder. ‘Ik deed heel stoer, lekker kloten, niemand merkte wat aan mij. Maar ik heb me zo eenzaam gevoeld…’ Ik druk moeder op het hart daarbij stil te staan en het kind in haarzelf te koesteren, het niet meer te laten verdwijnen. We moeten onze eigen pijn dragen, of onze kinderen nemen dat van ons over.

Wanneer ze voor een laatste gesprek komt, zit er even tijd tussen. Ik vraag hoe het gaat.‘Het verbaast me hoeveel verdriet daar nog zit. Maar het mag er zijn, al ben ik er nog niet. Ik heb mijn oude hobby, boetseren, weer opgepakt. Dat helpt.’

En F.? ‘Zonder dat ik wat hoefde te doen is hij gestopt met het mbo en heeft zich ingeschreven voor de havo voor volwassenen –en gáát ook. Hij wil het bedrijf van zijn vader overnemen en weet wat hij daarvoor moet doen. Hij helpt er ook elke dag. De hele sfeer thuis is anders, hij is nu echt aanwezig. Ik ben zo trots op hem.’