12 september 2008 door Aleid Truijens

Wie niks weet, is ook op internet een sukkel

Het beeld van het razend nieuwsgierige kind is vooral handig om alle onderwijskundigen aan het werk te houden, vindt Aleid Truijens.

Rekenen, mijn favoriete vak was het niet. Opstel en dictee, dat waren mijn forten. Nog liever las ik Witte Raven-pockets, waarin ze elkaar altijd kregen. Gelukkig rustte de juf niet voor ze ook de allertraagsten de trucs met gemene delers, breuken en procenten had onthuld. Mud, gros, kuub, bunder, vadem - voor mij is het nu poëzie, maar ook dichterlijke woorden zijn leeg als je hun betekenis niet kent.

Ik ging naar de universiteit om nog meer boeken te lezen, maar tot mijn schrik bleek die talenstudie ook halfexacte griezeligheid als taalkunde, methodologie, logica en argumentatieleer te behelzen. Over al die onleuke, lastige vakken die een slaperige adolescent dwongen tot nadenken, ben ik achteraf het meest tevreden. Lezen kun je zelf wel.

Realistische rekenen

Als verstokte alfa ben ik dus de laatste om een ferm standpunt in te nemen in de discussie die woedt over het realistische rekenen, ook wel 'verhaaltjesrekenen', contra het traditionele cijferen, waarbij je sommen leert maken voordat je begrijpt wat je doet.

Maar één ding weet ik wel: het argument dat Marja van den Heuvel-Panhuizen, hoogleraar aan het Freudenthal Instituut, in de strijd werpt, is loos: we kunnen niet meer terug naar vroegere rekenmethoden, zegt ze, want 'kinderen zijn anders dan vroeger'.

Het is een machteloze generalisatie, die altijd waar is en onwaar tegelijk. Omdat iedereen een kind van zijn tijd is, veranderen kinderen geleidelijk aan. Toch blijven ze wonderbaarlijk hetzelfde: eindeloos wendbaar en kneedbaar. Dat kleine lijf en hoofd kunnen veel, maar vanzelf gaat het niet. Je leert ze praten, poepen op een wc, fietsen, lezen en rekenen door het eindeloos voor te doen. Je voorkomt dat ze schedels doorklieven, oude vrouwtjes beroven of zich een coma zuipen door dat zelf ook na te laten. Je toont ze schoonheid door er zelf oog voor te hebben. Je leert wat liefde is door die te geven.

Nestelen in de comfortzone

Veel kinderen vinden het heerlijk zich te nestelen in de comfortzone - met een zak chips voor de tv - én om de grenzen van gevaar en gezag op te zoeken. In beide worden ze graag tegengehouden. Ben je als ouder toegeeflijk, dan heb je kans dat je volwassen kinderen zeggen: het had best strenger gemogen. Doorlopen ze spijbelend, spiekend en jattend van internet de middelbare school, dan meent de 18-jarige achteraf: het was een waardeloze rotschool.

Laten we aannemen dat veel kinderen thuis een computer hebben. Dan nog. Waarin verschilt eindeloos vechtspelletjes doen van het lezen van gewelddadige strips? Hoe anders is huiswerk maken, terwijl je op msn zit, mobiel belt, een filmpje op Youtube bekijkt en muziek downloadt, dan leren met een plaat op de pickup, één oog gericht op de tv, onderwijl urenlang bellend met een vriendin - wat ik deed?

Multimediale kinderen

Mijn enorm multimediale kinderen zijn niet hongeriger naar nieuws en informatie dan ik was. Ze klikken steevast dezelfde sites aan, zoals wij altijd van de bibliotheek thuiskwamen met dezelfde Karl May's of Witte Raven. De media zijn veranderd, maar wat ze ermee doen niet: oeverloos kakelen, kongsi's vormen, vriendschappen smeden en breken.

'We hebben de plicht aan te sluiten bij de denkrichting van de kinderen zelf', zegt Van den Heuvel plechtig. Wie durft het te ontkennen? Toch is het een didactische valkuil. Er bestaat niet zoiets als 'de' denkrichting van het hedendaagse kind.

Kinderen verschillen in aanleg en omstandigheden wél, evenveel als volwassenen. Wat hebben het jongetje dat liefst altijd op het voetbalpleintje rondrent en zijn buurjongetje dat dagenlang computerprogramma's kraakt in 'denkrichting' gemeen? En het meisje dat naar kinderboekhandels wordt gesleept en op een tekenclub zit, met het kind dat thuis niet één boek heeft, zelfs geen viltstiften?

Onderwijs heeft de plicht om aan te sluiten bij de mogelijkheden van ieder kind. Om de wereld groter te maken, om hen uit hun zelfverkozen kooi te lokken.

Didactici en onderwijskundigen

Het postulaat van het 'andere', razend nieuwsgierige, naar zelfstandig onderzoek hunkerende kind was nodig om de wassende stroom van didactici en onderwijskundigen te verzekeren van een werkterrein dat voortdurende vernieuwing eist. Er studeerden zoveel leerplanontwikkelaars en verandermanagers af, omdat die beroepen een hogere status kregen en beter betaald werden dan het gewone onderwijzen.

Ze kwamen terecht op commerciële onderwijsinstituten om van daaruit hun geloof te verspreiden op scholen, op kosten van de belastingbetaler. Aan hun universitaire collega's, die waarschuwden voor vernieuwingen zonder wetenschappelijk fundament, hadden en hebben ze geen boodschap - ze drijven een winkel. Hun voorspellingen komen altijd uit: zeg dat het 'andere' kind snel is afgeleid, stem het hele onderwijs op zo'n warhoofd af en - hé - concentratieproblemen zijn epidemisch.

Concentreren

Een kind is geen autodidact. Vroeger niet en nu niet. Op school leer je dingen die je thuis niet leert, zoals je concentreren. Juist in onze 'overdonderende' informatiemaatschappij zijn kennis en basisvaardigheden onderscheidend.

Wie niks weet en slecht schrijft of rekent, is ook op internet een dolende sukkel.