Sneller herstellen na de bevalling: 7x tips om je te helpen!

16 april 2010 door Elise de Bree

Hoe onderzoek je de taalontwikkeling van baby's?

Ik las laatst een verhaal in de krant over een babylab, en dat ze daar de taalontwikkeling van baby's bestuderen. Hoe doen ze dat; baby's kunnen toch nog niet praten? En wat levert zulk onderzoek eigenlijk op?

Antwoord

Wat een leuke vraag! Dit is namelijk precies het onderzoek dat ik zelf doe, in het babylab in Utrecht.

Aan verschillende universiteiten in Nederland wordt onderzoek gedaan naar de vroege taalontwikkeling. Onder andere: in Utrecht, Nijmegen en Leiden.

In ons babylab komen kindjes langs van 4 tot en met 19 maanden oud. Ze krijgen dan spraak te horen – al of niet met plaatjes erbij – waarna gemeten wordt hoe lang ze luisteren. Zo kunnen we bijvoorbeeld onderzoeken:

  • of kindjes van een bepaalde leeftijd het verschil kunnen horen tussen twee klanken (zoals in de onzinwoorden paaf en kaaf);
  • of ze het verschil tussen niet-Nederlandse klanken weer kunnen aanleren (zoals in het Engelse thif en sif);
  • of ze woorden kunnen leren;
  • of ze een nieuwe onzintaal kunnen leren;
  • en of ze een voorkeur hebben voor het ophakken van een spraakstroom in woordjes.

Zo kunnen we de gekste taalkundige experimenten uitvoeren. En de kindjes vinden het meestal nog leuk ook!

Groepsdata

Veel ouders vragen na afloop of de uitkomsten van die experimenten iets zeggen over de taalontwikkeling van hun eigen kind. Dus of er vastgesteld kan worden of de taalontwikkeling van hun kind normaal verloopt. Vooral ouders van meertalige kinderen blijken daar vaak behoefte aan te hebben.

Helaas moeten we deze ouders teleurstellen. Onze experimenten leveren zeer waardevolle gegevens op, maar die gegevens zeggen (als je ze naast elkaar legt en analyseert) alleen iets over de taalontwikkeling van baby's in het algemeen. Dat heeft te maken met de manier waarop de testjes zijn opgezet, waardoor je er niet mee kunt bepalen of een individueel kind een klank, woord, of structuur verworven heeft.

We verzamelen dus groepsdata, oftewel de gegevens van heel veel kindjes uit een bepaalde leeftijdsgroep.

Overigens wordt er wel gezocht naar experimenten die tot individuele data-analyse kunnen leiden, maar zover zijn we nog niet. Gelukkig laten veel ouders zich niet ontmoedigen en komen ze ons elke keer helpen!

Inzicht in de vroege taalontwikkeling

Op basis van die groepsdata hebben we al veel inzicht gekregen in de vroege taalontwikkeling. Zo zijn we bijvoorbeeld te weten gekomen dat kinderen al voordat ze 1 jaar oud zijn, het onderscheid tussen niet-moedertaalklanken minder goed kunnen waarnemen dan kindjes van een paar maanden oud. En kinderen die langer (dus na 1 jaar) onderscheid kunnen blijven maken tussen niet-moedertaalklanken, lijken een langzamere woordenschat-ontwikkeling door te maken dan kinderen die al vroeg ongevoelig zijn voor buitenlandse spraakcontrasten.

Ook ontdekten we dat baby's die goed zijn in het herkennen van afzonderlijke woorden in een continue spraakstroom, een jaar later – als ze hun eigen woordenschat gaan ontwikkelen – een betere woordenschat-ontwikkeling hebben dan kinderen die minder goed zijn in het opdelen van spraakstromen.