8 november 2000 door Justine Pardoen

Competitie met je kleine broertje

Van januari 1999 tot april 2001 verzorgde Ouders Online elke woensdag een halve pagina over 'opvoeding' in het dagblad Trouw, geïnspireerd op datgene wat er die week bij Ouders Online was voorgevallen. Het onderstaande artikel maakt deel uit van die serie.

Ze is vijf jaar, is "lekker ouder" en kan "lekker veel mooier tekenen" dan haar nichtje. Haar nichtje is drie. Nauwelijks een partij dus, vindt haar moeder Renata, die zich afvraagt of dit soms bij de leeftijd hoort.

Renata: "Ik weet even niet zo goed wat ik hiermee aanmoet." Ze vindt dat ze erop moet reageren, omdat de ouders van het nichtje lieten merken dat ze het gedrag van haar dochter niet op prijs stelden. Moet Renata haar dochter corrigeren, en hoe dan wel?

De zoon van Bea is ook vijf, en hij doet hetzelfde tegenover zijn broertje van drie. Het ziet er inderdaad niet zo leuk uit, maar Bea maakt zich geen zorgen. Zij denkt dat die oudste zijn terrein aan het afbakenen is: "Ik ben groot en jij bent klein. Het hoort erbij, denk ik." Aag is het daarmee eens: "Kinderen moeten ineens ook zo tegen elkaar opboksen op deze leeftijd. Ze zijn in competitie met meer dan twintig andere kinderen in een klas."

We leggen het voor aan Margriet Hermans, pedagogisch adviseur bij de Opvoedwinkel in Amsterdam Oud-West. Hermans: "Het kan inderdaad samenhangen met de leeftijd. Als ze ongeveer vijf zijn, beginnen ze vaak met imponeer-gedrag en zijn ze er erg gevoelig voor. Kinderen moeten ook leren omgaan met competitie. Dat kan spelenderwijs: het is goed als ouders samen met hun kind spelen. Vijfjarigen krijgen ook oog voor het spelen van spelletjes. Ze begrijpen dat er regels zijn en dat een spel vaak eindigt met winnaars en verliezers. Leer ze die regels. Niet alleen van het spelletje zelf, maar ook van de manier van omgaan met elkaar. Leer ze bijvoorbeeld dat winnaar en verliezers elkaar na afloop een hand geven."

Kleine kinderen kunnen niet tegen hun verlies; dat weten we allemaal. We moeten het ze nog leren. Door samen te spelen en ze te laten zien welk gedrag geaccepteerd wordt en welk gedrag niet. Hermans: "Stampen en urenlang mokken omdat je kind verloren heeft, kun je bijvoorbeeld beantwoorden met het besluit om maar eens een tijdje geen spelletjes meer met hem of haar te spelen. Dat moet voor je kind een signaal zijn dat het anders moet.

"Maar kleine kinderen kunnen ook nog niet goed omgaan met winnen. Ook dat moet je ze leren", vervolgt Hermans. Leer ze maar dat het niet alleen normaal is dat een driejarige niet kan wat een vijfjarige kan, maar ook dat niet alle vijfjarigen dezelfde dingen goed kunnen. De een kan beter fietsen of tekenen, en de ander kan beter zingen of zwemmen."

Toch kan er ook wat anders aan de hand zijn. Soms zijn kinderen op latere leeftijd nog bezig anderen voortdurend te imponeren. Miroy vertelt van haar achtjarige zoon, die het de moeite waard vindt om zijn driejarige broertje dat nog niet binnen de lijntjes kan kleuren erop te wijzen dat hij het al véél beter kan, 'kijk maar'. De negenjarige zoon van Anita doet het vooral bij vlagen: "Als ik zijn broertje van zes prijs om iets wat hij goed gedaan heeft, roept hij er meteen overheen dat hij dat toch veel beter of mooier kan. Misschien krijgt de oudste wel te weinig complimentjes. De jongste benader ik altijd bewust heel positief, omdat hij een gedragsstoornis heeft. Soms vergeet ik gewoon om de oudste ook een schouderklopje te geven."

Hermans denkt dat Anita groot gelijk heeft: "Zeker als het gaat om een kind van acht of ouder, of als een kind geen gelegenheid voorbij laat gaan om anderen te imponeren, is er mogelijk iets aan de hand. In ieder geval is het duidelijk een signaal dat het kind onzeker is, en voortdurend vraagt om bevestiging. Als ouders een kind altijd en vooral prijzen om wat hij of zij presteert, dan krijgt dat kind het idee hij aan die prestaties zijn of haar bestaansrecht ontleent. Als ouders dan ook nog proberen om het negatieve gedrag van hun kind te corrigeren, dan wordt het alleen maar erger, ben ik bang."

"Het kan dan heel veel uitmaken als je zo'n kind eens wat minder gaat waarderen op prestaties en meer aandacht geeft aan het feit dat hij er is en dat hij is wie hij is. Zeg eens zomaar: 'Wat fijn dat je er bent', of 'Wat lief dat jij dat gedaan hebt' en helemaal als je kind iets uit eigen initiatief doet. Neem tijd om samen te lachen. Geef hem de ruimte, laat hem aan het woord en geef complimentjes voor zijn inzet. Ook een kind dat niet een 'zorgenkindje' is, heeft dat heel erg nodig, juist van zijn ouders."