27 mei 2009 door Gerrit Breeuwsma

Het sadistisch universum van Ingeborg Bosch

Ouders moeten weer gaan opvoeden. Maar hoe moet dat dan? In ieder geval niet volgens de therapeutische principes van Ingeborg Bosch, vindt Gerrit Breeuwsma.

Ingeborg Bosch maakt furore met een zelfontwikkelde therapie, genaamd 'Past Reality Integration' (PRI), en heeft met haar boeken inmiddels een groot lezerspubliek weten te bereiken.

In haar meest recente boek 'De onschuldige gevangene' gaat ze in op de rol van de opvoeding. Bij alle tegenwoordige onzekerheid die er over opvoeden bestaat, lijkt zij een uitweg te bieden. Voldoende reden om haar opvattingen eens tegen het licht te houden en te beoordelen op hun wetenschappelijke merites.

Hoe weet je of een advies goed is?

Bosch begint in haar boek met het etaleren van haar twijfels: "Ik denk dat een boek over opvoeden een van de moeilijkste boeken is om te schrijven." (p.19) Het begeleiden van kinderen op weg naar hun volwassenheid is complex en het geven van opvoedingsadviezen is een riskante aangelegenheid. Hoe weet je of een advies goed is, en wie garandeert je dat mensen het op de juiste manier opvolgen?

Bosch twijfelt eveneens aan de opvoeding van haar eigen kinderen: "Momenten waarop ik ondanks goede bedoelingen, een behoorlijke dosis kennis van en ervaringen met opvoeden en bovendien nog flinke stappen die ik in mijn eigen emotionele ontwikkeling heb kunnen zetten, ook niet meteen goed weet wat te doen." (p.20)

Maar ze besluit over haar scrupules heen te stappen en voelt zich gesteund door het feit dat er "steeds meer wetenschappelijke kennis voorhanden [is] over de invloed van vroege ervaringen op de emotionele en cognitieve ontwikkeling van kinderen." (p.21)

Ze denkt daarbij vooral aan het hersenonderzoek, dat het volgens haar mogelijk maakt om de discussie over opvoeden uit de normatieve hoek te halen: de nieuwe inzichten uit dat onderzoek zijn boven de tijd en de persoonlijke inzichten van 'opvoedgoeroes' verheven. Het geeft blijk van een groot vertrouwen in de wetenschap.

Veel ellende

Een niet minder belangrijk motief voor het boek vindt Bosch in: "de enorme hoeveelheid lijden als gevolg van vroegkinderlijke ervaringen. Miljoenen mensen zitten in therapie als gevolg van hun opvoeding en de manier waarop ze in hun jeugd behandeld zijn." (p.21)

Maar niet alleen lijden er veel mensen aan vroeger, ook nu, onder onze ogen speelt zich veel ellende af. Soms, als een vader zijn kinderen vermoordt, haalt dat de krant. Maar vaak spelen deze drama's zich in het verborgene af. En: "geen haan die ernaar kraait wat er achter de gesloten voordeur gebeurt." (p.22)

Haar boek moet dus wel worden geschreven, voor al die falende hulpverleners, voor alle lijdende kinderen en voor de ouders die worstelen met het ouderschap en niet weten hoe ze hun verkeerde opvoedingspraktijk ten goede kunnen laten keren.

Varkens, kippen en kinderen

Bosch vindt dat we onze taak als opvoeders vaak te licht opvatten en onbekwaam ter hand nemen. Citaat:

"Voor bijna alles wat in het leven willen ondernemen hebben we een diploma nodig, moeten we laten zien dat we een studie hebben gevolgd en bekwaam zijn bevonden. Maar voor het krijgen en opvoeden van een kind is geen enkele eis, noch opleiding. Als je er goed over nadenkt, is dit eigenlijk onvoorstelbaar. Als je varkens of kippen wilt houden, zijn daar regels voor. Voor kinderen geldt niets. Geen inspecteur die op bezoek komt om eens poolshoogte te nemen of een routinecontrole te houden. Kinderen zijn vogelvrij." (p.23)

Volgens Bosch zijn kinderen – machteloos en onschuldig – overgeleverd aan de grillen van hun ouders, en omdat zij "feitelijk onze gevangenen zijn, hebben wij de grote verantwoordelijkheid te zorgen voor het leefklimaat in die 'gevangenis'" (p.19). Het is wel duidelijk: waar de dieren inmiddels tot in de Tweede Kamer zijn vertegenwoordigd, kiest Bosch partij voor de kinderen.

Cijfers die er niet om liegen

We kijken graag met nostalgische gevoelens terug op onze kinderjaren, maar volgens Bosch is "de mythe van de gelukkige jeugd" een grote illusie. Aan de hand van casussen schetst ze enkele wrede kinderlevens, maar ze levert ook harde cijfers.

In Nederland worden naar schatting jaarlijks 100.000 tot 160.000 kinderen psychisch of fysiek mishandeld, sterven zo'n 50 kinderen aan de gevolgen van mishandeling en worden zo'n 56.000 incidenten van huiselijk geweld geregistreerd door de politie. Het aantal kinderen en volwassenen met psychische aandoeningen is schrikbarend hoog, enzovoorts.

Het zijn gegevens die er niet om liegen en het heeft geen zin ze in twijfel te trekken. Dat ligt anders voor de kanttekening die Bosch erbij plaatst: "Hoe goed het ook is dat onze ogen worden geopend voor deze onvoorstelbare feiten, het gevaar is dat ze ons ook in slaap sussen [...] Gerustgesteld dat het op een slechte manier met kinderen omgaan een ver-van-ons-bed show is, gaan we zonder kritisch zelfonderzoek door met de opvoeding van onze kinderen zoals we dat altijd al deden." (p.44)

De definitie van kindermishandeling

Goed beschouwd heeft Bosch die gruwelcijfers dus helemaal niet nodig, want het gaat eigenlijk altijd fout. Dat blijkt ook waar zij voorstelt de definitie van kindermishandeling, zoals die in de Wet op de jeugdzorg (sinds 1 januari 2005 van kracht) is vervat, te verruimen. Volgens die wet heeft kindermishandeling betrekking op de interacties (van fysieke, psychische of seksuele aard) die bedreigend en gewelddadig zijn en op de schade die berokkend wordt of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige.

Maar wie bepaalt er wat ernstig is en hoe weet je of de schade die aan het kind berokkend wordt wel op dat moment zichtbaar is? Omdat die vragen eigenlijk niet goed te beantwoorden zijn, pleit Bosch voor een veel ruimere definitie. Citaat:

Zodat ook toekomstige schade, die nog onzichtbaar is tijdens de jeugd zelf, erbij wordt betrokken. Zodat ook interacties die niet als dreigend of intimiderend voor het kind worden gezien door de ouder of het kind zelf, in aanmerking komen voor de definitie. En dat duidelijk wordt dat elke schade – dus niet alleen ernstige – die door de ouder wordt toegebracht aan het kind onder kindermishandeling valt. (p.51-52)

Sadistisch universum

Wie durft na deze definitie nog vol te houden dat hij zijn kinderen niet te kort doet? We hebben er trouwens zelf geen weet van, want voor het kind is het onmogelijk om de dreiging die uitgaat van zijn opvoeder te ervaren en onder woorden te brengen.

En de ouders, die zelf ooit kind zijn geweest, hebben eveneens overlevingsmechanismen moeten creëren om de harde waarheid van hun eigen opvoeding en jeugd te verdringen.

Zo komt Bosch tot de schets van een sadistisch universum waarin de onschuldigen van nu per definitie de schuldigen van de toekomst worden, en als ooit ontgroende studenten de volgende generatie nuldejaars met 'de beste bedoelingen' te lijf gaan en kwellen.

Jeugdtrauma's

Bosch wil het lijden van kinderen verzachten en ouders die worstelen met het ouderschap helpen. Maar hoe denkt ze dat te bewerkstelligen?

Bosch gaat ervan uit dat we in feite niet in staat zijn onszelf te kennen. De grondslag voor onze persoonlijkheid wordt gelegd in de kindertijd en die is goeddeels ontoegankelijk voor onszelf. Niet alleen omdat we geen directe herinneringen aan de (vroege) kindertijd hebben, maar ook omdat we de herinneringen eraan hebben verdrongen.

Om te kunnen overleven hebben we onze trauma's en pijnlijke ervaringen ingekapseld en weggestopt met wat Bosch zelf een 'psychisch immuunsysteem' noemt. Het is veelal de reden waarom we denken dat er niets aan de hand is met kinderen, dat ze zo flexibel zijn en zich gemakkelijk aanpassen en herstellen. Maar volgens Bosch werken de trauma's wel degelijk door in het latere leven. Kijk maar naar de enorme aantallen mensen die kampen met psychische problemen.

Terug naar de bron van de pijn

Omdat we die problemen zo zorgvuldig verdrongen hebben, weten we niet dat onze actuele pijn terug te voeren is op de oude pijn uit onze kindertijd. De enige manier om dit dilemma op te lossen, is om met je gevoel en ervaring terug te gaan naar de bron van de pijn.

Om die terugkeer mogelijk te maken heeft Bosch een therapie – "ik noem het liever een bewustzijnsleer" (p.165) – ontwikkeld die ze Past Reality Integration of PRI heeft genoemd. Ze ziet het als een weg naar zelfkennis, waardoor mensen in staat worden gesteld de signalen uit het gemankeerde Kind-Bewustzijn te herkennen, de afweer te ontmantelen en de valse illusies over onze kindertijd en onszelf, te leren doorzien.

Volwassenen die dat niet kunnen, schieten zonder dat ze er zelf erg in hebben, terug in het Kind-Bewustzijn en functioneren dan in feite niet als volwassene maar als (getraumatiseerd) kind. "Het doel van PRI", aldus Bosch, "is om het heden te kunnen beleven voor wat het werkelijk is, zonder de gevangene te zijn van illusies die ons steeds op het verkeerde been zetten, onze geest vertroebelen en ons emotioneel (en dikwijls fysiek) doen lijden." (p.188)

Met het toegankelijk maken van de oude pijn en het een plek geven in het Volwassen-Bewustzijn, hoef je niet langer je energie te steken in de afweer en krijg je meer greep op je leven. Heden en verleden zijn geïntegreerd.

Early formation theories

Bosch maakt er veel werk om het unieke van haar PRI te onderstrepen, maar veel van wat ze zegt klinkt bekend. Haar theorie heeft alle kenmerken van wat wel early formation theories zijn genoemd.

Die theorieën gaan ervan uit dat de basis van de persoonlijkheid – en dus ook eventuele persoonlijkheidsproblematiek – gelegd wordt in de kinderjaren. De belangrijkste representant van deze theorieën is natuurlijk de psychoanalyse, en veel van Bosch' vocabulaire ('trauma', 'verdringing', 'bewustmaken') doet daar ook aan denken.

Terwijl er de afgelopen decennia veel kritiek op de early formation theories is geweest, lijken ze door recent onderzoek op het terrein van de hersenen, genen en hormonen, weer enig gelijk aan hun kant te krijgen.

Amygdala

Dat laat onverlet dat de kritiek op het achterhalen van bewustzijnsinhouden en ervaringen, zoals die bijvoorbeeld de psychoanalyse ten deel is gevallen, daarmee niet van de baan is. Is het mogelijk om herinneringen uit de kindertijd weer te activeren op zo'n manier dat we zicht krijgen op de inhoud en betekenis ervan? En is dat überhaupt wel wenselijk?

Bosch meent van wel. Ze haakt aan bij de kennis over de amygdala [deel van de hersenen - red.] die een rol speelt bij het opslaan van emotioneel ingrijpende gebeurtenissen, en het gegeven dat de amygdala al ruim voor de geboorte is volgroeid. Op grond daarvan concludeert ze dat we herinneringen hebben aan gebeurtenissen uit onze eerste levensjaren, de geboorte en zelfs daarvoor.

Ons verstand verzet zich tegen die gedachte, erkent ze, maar uit haar klinische praktijk kent ze "huiveringwekkende voorbeelden van ervaringen van cliënten die konden teruggaan naar het moment vlak na hun geboorte." (p.101) Ze gaat er dan gemakshalve aan voorbij dat er een flink gat zit tussen de kennis over de werking van de amygdala en de geheugeninhouden van haar cliënten.

Wetenschap en intuïtie

Bosch haalt haar gelijk bij de wetenschap waar het haar van pas komt, maar neemt afstand als het haar niet schikt en spreekt dan ineens van 'semi-wetenschappelijke bronnen'.

Als cortiscol-onderzoek laat zien dat te hoge waarden bij kinderen op jonge leeftijd al gevolgen hebben voor de cognitieve capaciteiten, omarmt ze dat als bewijs voor haar theorie (p.84). Maar als ze constateert dat deskundigen vaak tegenstrijdige adviezen geven over zaken als het huilgedrag van baby's en de voor- en nadelen van samen slapen met je kind, moedigt ze ouders aan toch vooral hun instinct te volgen en "zich niet van de wijs te laten brengen door de adviezen van deskundigen, hoe goed bedoeld en schijnbaar onderbouwd die ook mogen lijken." (p.125)

Met die 'schijnbare onderbouwing' bedoelt ze natuurlijk het wetenschappelijk onderzoek, dat op dit gebied geen ondubbelzinnige oplossingen biedt. Het is precies de reden waarom de meeste ontwikkelingspsychologen, pedagogen en kinderpsychiaters doorgaans bescheiden zijn.

Bosch plaatst zichzelf daarboven. Ik vrees echter dat de kwalificatie 'semi-wetenschappelijk' voor haar PRI-benadering nog te hoog gegrepen is en dat pseudo-wetenschappelijk meer op zijn plaats is.

Tegenslag en frustratie

Er valt meer aan te merken op de wetenschappelijke bagage van Bosch, al was het maar omdat ze op veel haar onwelgevallige kwesties niet ingaat.

Dat kinderen reeds vroeg in hun ontwikkeling gevoelig zijn voor allerlei indrukken, laat onverlet dat veel onderzoek ook heeft laten zien dat kinderen weerbaar zijn, zelfs als ze (enige tijd) aan extreme omstandigheden blootgesteld zijn geweest.

Bovendien zijn er aanwijzingen dat de neiging om kinderen zo veel mogelijk te behoeden voor 'normale' tegenslag en frustratie wel eens een negatief effect op hun ontwikkeling zou kunnen hebben.

Onbegrijpelijke conclusies

Soms trekt ze ook onbegrijpelijke conclusies, bijvoorbeeld waar ze ingaat op de rol van het voorbeeldgedrag van ouders naar kinderen: "Hoe vaak je ook zegt belang te hechten aan bepaald gedrag, als je er zelf niet naar leeft, is de kans klein dat je kinderen het gedrag zullen ontwikkelen, hoe vaak je hen er ook toe tracht te bewegen." (p.139)

Het is een vaststelling die ik alleen maar zou willen onderschrijven. Maar dan vervolgt ze: "Maar nu terug naar de eerste zes jaar, waarin dit soort zaken nog niet aan de orde zijn." Die constatering staat echter haaks op onderzoek dat laat zien dat ouderlijke stijlen al vanaf vroeg in de ontwikkeling van invloed zijn op het gedrag van kinderen.

Eveneens gaat ze voorbij aan de grote hoeveelheid onderzoek die laat zien dat ons vermogen tot zelfbewustzijn en zelfkennis wel eens gering zou kunnen zijn.

In de PRI speelt zelfobservatie ("het op cognitief niveau bewust worden") als middel om de afweer te leren kennen, een centrale rol in haar benadering. Het zou een stuk overtuigender overkomen wanneer ze de moeite zou hebben genomen om aan te geven hoe dit zich verhoudt tot de literatuur die juist beweert dat we in essentie vreemden voor onszelf zijn.

Therapeutische sessie

Ondertussen is ze allesbehalve terughoudend in het aanmoedigen van PRI. Sterker nog, ze moedigt ouders die zelf al een eind op weg zijn met PRI (zodat "je een wetende ouder bent", p.239), zelf de therapie bij hun kind ter hand te nemen.

Het vermogen tot zelfkennis is bij jonge kinderen beperkt, weet ook Bosch, maar je kunt wel proberen de symbolen voor hun pijn te ontdekken. Pas vanaf een jaar of 6 is er meer mogelijk en kun je uitleggen wat PRI inhoudt, iets vertellen over de basistheorie.

Ze geeft het voorbeeld van een jongetje dat niet uit logeren durft. Vertel hem dan, aldus Bosch, dat hij als baby na de geboorte bij jou (zijn moeder) is weggehaald, omdat jij rust nodig had en dat hij toen de hele nacht gehuild heeft: "Ik vond het zo erg, maar het was te laat, ik kon er niets meer aan doen" (cursivering Bosch, p.249). Later kun je hem ook helpen terug te gaan naar zijn oude pijn. In de praktijk werkt dat als volgt:

Zoek dan een rustige plek op, bij voorkeur een slaapkamer waar je kind zich veilig voelt, laat hem liggen op bed, met zijn ogen dicht, en help hem zich voor te stellen dat hij bij Jan logeert. Laat hem zich de hele situatie zo concreet mogelijk voorstellen en vraag wat het ergste is in die situatie, waar hij het meest bang voor is. Laat hem zich vervolgens voorstellen dat waar hij het meest bang voor is ook echt zou gebeuren en hoe dat zou zijn. (p.254)

Dit begint verdacht veel te lijken op een therapeutische sessie en hiermee wordt de relatie tussen ouder en kind getherapeutiseerd. Bovendien is elke situatie een potentiële bron van problemen. Een kind dat nooit lastig is, geen aandacht vraagt en zichzelf uren kan vermaken, lijkt een ideaal kind, maar zit volgens Bosch "hoog in zijn afweer".

Ga er maar vanuit dat het nooit goed is, lijkt haar motto. Ze haalt dan ook gevallen aan in haar boek, zoals een 40-jarige man, die begint met: "Ik dacht altijd dat ik wel een fijne jeugd had gehad", waarna Bosch hem uit de droom helpt.

Allesbehalve bescheiden

Citaat: "Al jaren krijg ik van lezers en PRI-cliënten de vraag 'Wanneer komt je boek over opvoeden?' en roepen ze: 'Help ons, geef ons richtlijnen waar we ons aan vast kunnen houden!'" (p.23).

Wat oude pijn is, herken je pas na PRI. Om PRI met je kinderen toe te passen, moet je zelf een eind op weg zijn met PRI. De aanstaande ouder die serieus met PRI aan de slag wil, raadt ze aan haar eerdere boeken te lezen. Ze vindt haar eigen werk onmisbaar voor iedereen die iets van zichzelf en de opvoeding van zijn kinderen wil maken.

Zelden lees je een boek waarin de auteur zo onomwonden zichzelf aanprijst. In haar Over de auteur schetst ze nog eens de ontwikkeling van haar "fundamenteel vernieuwende therapie", die "niet alleen een brug slaat tussen oosterse en westerse concepten" – een beetje wat Conimex voor de Hollandse keuken heeft betekend – maar ook "een fundamenteel andere kijk op de emotionele problematiek voorstaat" (p.399).

Ze heeft ook een toekomstdroom, die allesbehalve bescheiden is. Citaat:

"Mijn uiteindelijke hoop is dat de volgende scène op een dag heel normaal zal zijn:

Twee jonge stellen zitten in de kroeg. Vraagt het ene stel aan het andere: 'Denken jullie al over kinderen?' Waarop het andere stel antwoordt: 'Nou dat is ook toevallig dat jullie daarover beginnen! Wij [...] hebben net de knoop doorgehakt dat we echt een kind willen en hebben dus de eerste stap gezet.' 'Je bedoelt dat je met de pil gestopt bent?' 'Nee joh, we zijn allebei begonnen serieus te kijken naar de bagage die we uit onze eigen jeugd bij ons dragen. Die willen we niet doorgeven!' 'O ja, natuurlijk'." (p.399)

Wie wil dit vrijwillig lezen?

Ze gaat uitvoerig in op de brieven die ze krijgt van dolgelukkige cliënten die zichzelf hebben leren kennen en hun kinderen nu beter begrijpen, dankzij het werk van Bosch, die er zelf over zegt: "Als ik dit soort brieven krijg, ontroert me dat altijd weer" (p.259). Ik houd er niet van om te psychologiseren, maar je zou bijna gaan denken dat Bosch last heeft van het 'zelf-felicitatiesyndroom'.

Ondertussen spaart ze anderen niet haar kritiek, beschimpt ze consultatiebureaus, die met hun adviezen verantwoordelijk zijn voor menig trauma, en zet ze zich af tegen onderwijzers en scholen die moeilijk doen. Ook waarschuwt ze voor de situatie waarin de ene ouder wel een PRI-therapie doet en de ander niet, wat al gauw leidt tot conflicten in de opvoeding: het is dan beter je kind te steunen, dan je partner te corrigeren.

Boven alles is het een oeverloos boek, met oneindige lijstjes en richtlijnen, die moeten worden herhaald als een mantra, tot ze ingesleten zijn. Om te lezen vond ik het een straf en als haar andere boeken, die vooral meer van hetzelfde bieden, niet zo goed waren verkocht, had ik me in alle ernst afgevraagd: wie wil dit vrijwillig lezen?

Opvoedgoeroe

Ondanks alle inspanningen die Bosch doet om haar therapie te associëren met het (hersen)onderzoek, heeft ze meer gemeen met de opvoedgoeroes waar ze zich tegen afzet. En ze heeft niet alleen een therapie ontwikkeld, maar ook een product.

Ze doet er alles aan haar werk aan de man te brengen, via haar therapieën, cursussen en boeken, maar ook door middel van de opleiding van PRI-therapeuten. Een opleiding psychologie is daarvoor niet een vereiste, maar op haar website staat onder de opleidingseisen wel vermeld dat zij de voorkeur geeft aan BIG-geregistreerde psychologen en psychotherapeuten.

In Nederland kun je ook op verschillende plaatsen terecht bij een PRI-therapeut en verschillende daarvan staan vermeld als NIP-psycholoog of GZ-psycholoog of BIG geregistreerd. Ik kan zo gauw geen reden bedenken om daar gelukkig mee te zijn, maar dat zal inmiddels niemand meer verrassen.

Ouders zijn geen therapeuten

Ingeborg Bosch verzet zich in haar boek tegen de mythe van de gelukkige kindertijd. Het streven naar transparante kinderen en zelfbewuste ouders, gefixeerd op alles wat er mis kan gaan in de kindertijd, zou echter wel eens een schadelijker illusie kunnen zijn.

Ouders zijn geen therapeuten en moeten zich niet laten verleiden tot een therapeutische relatie met hun kinderen. Een tekort aan aandacht kan schadelijk zijn voor het kind, maar een teveel aan bemoeienis met het kind is niet op voorhand beter en ook niet nodig.

Jerome Kagan schreef al eens dat de meeste kinderen wel tegen een stootje kunnen en een 'milde verwaarlozing' prima weten te overleven. Bruno Bettelheim meende dat het voldoende was als ouders 'niet volmaakt, maar goed genoeg' waren.

In plaats van de illusie van controle is het beter, aldus de ontwikkelingspsycholoog Paul van Geert, te leren leven met de 'intrinsieke onzekerheid van het bestaan'. Hij voegt daaraan toe: "Menselijk handelen, dus ook opvoeden, is nu eenmaal tastend door de mist je weg zoeken en hopen dat elke volgende stap je de goede kant op leidt."

Met bescheidenheid als leidraad, hebben we slechts één zekerheid: wie iets zeker weet, die zit waarschijnlijk fout.

De onschuldige gevangene - Over opvoeden en overleven
door: Ingeborg Bosch
uitg.: L.J. Veen
ISBN: 9789020406344
prijs: € 22,90