Help, mijn kind durft ineens niks meer: zo ga je om met faalangst

Faalangst komt in veel vormen. Soms zie je het opeens heel duidelijk, bijvoorbeeld als je kind buikpijn krijgt van school. Soms is het subtieler: uitstelgedrag, clownesk gedrag of perfectionisme. Hoe dan ook: het kan je behoorlijk raken als ouder. Want je weet wat je kind allemaal in zich heeft — maar dat vertrouwen in zichzelf is even zoek.

In dit artikel lees je:

  • hoe faalangst zich uit op verschillende manieren
  • waarom het soms ‘ineens’ lijkt te ontstaan
  • wat je juist wél en níet moet zeggen
  • en hoe je als ouder een stevige steun kunt zijn (zonder het over te nemen)

Hoe faalangst eruitziet

Faalangst betekent letterlijk: bang zijn om te falen. Maar die angst hoeft zich lang niet altijd te uiten in angst, huilen of het duidelijk aangeven "ik durf niet". Herken je één of meer van deze situaties?

  • Je kind leert overdreven lang voor toetsen, of begint er juist helemaal niet aan
  • Alles moet perfect zijn, zelfs huiswerk of een tekening
  • Bij een kleine fout gooit je kind het bijltje erbij neer (“zie je wel, ik kan het niet”)
  • Er wordt expres onverschillig gedaan (“boeit me niet”), terwijl je voelt dat het juist wél veel doet
  • Na school is je kind regelmatig prikkelbaar of vermoeid
  • Bij sport of spel stopt het halverwege omdat “het toch niet lukt”

Sommige kinderen reageren met terugtrekken, anderen worden juist boos, druk of opstandig. Faalangst ziet er dus niet altijd uit als onzekerheid, het kan ook vermomd zijn als ‘geen zin’, uitstel of weerstand.

Waarom lijkt het soms ineens te ontstaan?

Vaak is faalangst geen knop die plotseling omgaat, maar een opeenstapeling van ervaringen. Een kind dat net iets te vaak heeft gehoord dat iets ‘goed’ moest zijn. Of een kind dat steeds te snel geholpen wordt, waardoor het niet ervaart dat fouten maken normaal is.

Overgangen kunnen ook een rol spelen. Denk aan:

  • Het begin van groep 3 of de overstap naar de brugklas
  • Meer toetsen, presentaties of sociale druk
  • Opvallen door juist heel goed te zijn (en bang zijn dat niet vol te houden)

Kinderen krijgen ineens door dat ze beoordeeld worden. Dat anderen iets van hen vinden. Dat ze kunnen falen. Die realisatie, hoe normaal ook, kan behoorlijk binnenkomen.

Wat kun je als ouder doen?

Het is niet jouw schuld dat je kind faalangst heeft gekregen. Soms kan het dus al ontstaan door een kleine aanleiding of verandering. Gelukkig kun je veel doen om te helpen. 

Stop met complimenten geven over slim zijn

Het klinkt goedbedoeld: “Jij bent daar zo goed in.” Maar het kan juist druk geven. Kinderen denken dan: Als ik faal, ben ik ineens niet meer slim.
Het is beter om te zeggen:
“Wat goed dat je dit blijft proberen.”
“Je hebt echt doorgezet, ook al vond je het spannend.”

Zo koppel je waardering aan inzet, niet aan het eindresultaat.

Normaliseer fouten maken

Vertel openlijk over je eigen missers. “Weet je nog dat ik die taart liet aanbranden? En ik dacht dat het verpest was, maar we hebben er alsnog om gelachen.” Of: “Ik had laatst iets fout gedaan op werk. Vervelend, maar ik heb er wel iets van geleerd.”

Kinderen die merken dat fouten maken bij het leven hoort én dat het soms zelfs nuttig kan zijn, durven meer.

Laat kleine successen ervaren

Soms helpt het om tijdelijk te kiezen voor dingen die je kind wél durft of kan, zodat het vertrouwen weer groeit. Denk aan:

  • Een laagdrempelige spreekbeurt thuis oefenen voor opa en oma
  • Een nieuw sporttrucje eerst proberen op een veilige plek
  • Een rekenstrategie oefenen in een spelvorm zonder tijdsdruk

Vraag daarbij niet meteen om grote stappen, maar vier de kleintjes: “Je hebt het geprobeerd, dat is top.”

Bied structuur en voorspelbaarheid

Kinderen met faalangst hebben baat bij duidelijkheid. Leg samen uit wat er verwacht wordt, hoe ze zich kunnen voorbereiden en waar jij bij helpt. Laat weten dat je er bent, maar niet alles overneemt.

Bijvoorbeeld: “Ik help je opstarten met het leren, daarna probeer je het zelf. Als je vastloopt, help ik weer even mee.”

Dat geeft rust én grip.

Wat zeg je wél (en wat liever niet)?

Woorden hebben impact. En maken dus een groot verschil in hoe het op je kind overkomt.

Vermijd deze uitspraken:

  • “Je hoeft toch niet bang te zijn.” (Ze zíjn het al, ontkennen helpt niet)
  • “Je kan dit heus wel.” (Dat zegt niks over het gevoel en daarmee voelt het voor je kind alsof je het niet serieus neemt)
  • “Kom op, het is maar een toets.” (Voor jou misschien, voor je kind niet)

Beter om te zeggen, is:

  • “Ik zie dat je het spannend vindt. Zullen we samen kijken wat je nodig hebt?”
  • “Wat zou helpen om deze stap wat kleiner te maken?”
  • “Wat is het ergste dat kan gebeuren? En wat zou je dan doen?”

Zo help je je kind de angst te verwoorden én aan te pakken.

Wat als het toch erger wordt?

Blijft je kind blokkeren, zelfs bij kleine taken? Heeft het last van hoofdpijn of buikpijn bij elke schooldag of sportactiviteit? Dan is het goed om verder te kijken.

Je kunt in eerste instantie overleggen met de leerkracht of mentor. Hoe zien zij het in de klas? Wordt er iets van je kind verwacht dat (nog) niet past? Soms kan een kortdurend traject bij een kindercoach of orthopedagoog veel lucht geven.

Let op: je hoeft de angst niet helemaal ‘weg te krijgen’. Het gaat erom dat je kind leert: ik voel dit, en ik weet hoe ik ermee om kan gaan.

Ervaringen delen

Soms is het niet de angst zelf die in de weg zit, maar het idee dat je er alleen in staat. Juist daarom is het fijn om te weten dat veel ouders dit herkennen, en dat je met een paar kleine aanpassingen al veel verschil kunt maken. Niet door het allemaal op te lossen, maar door ruimte te geven voor onzekerheid, oefening en groei, stap voor stap, in het tempo dat past. Heb je behoefte aan herkenning of wil je ervaringen uitwisselen? Op ons forum praten ouders open met elkaar over dit soort situaties. Je bent van harte welkom.