23 maart 2011 door Henk Boeke

Flexibele kinderopvang heeft een keerzijde

Flexibele breng- en haaltijden, zelf je opvangdagen kiezen, en ruimere openingstijden zijn handig voor werkende ouders, maar niet goed voor het kind...

Alle lieve leidsters en pedagogische plannen ten spijt, kinderopvang is gewoon handel. Een zeer lucratieve handel zelfs, waar jaarlijks bijna 3,5 miljard euro in omgaat. Investeringsmaatschappijen likken hun vingers erbij af: vorig jaar [in 2010 - red.] werd de crèche-keten Catalpa voor bijna een half miljard verkocht aan Providence Equity Partners, een Amerikaans opkoopfonds. Zo'n bedrag tel je niet neer als er niets te verdienen valt.

Behalve 'handel' is kinderopvang ook een arbeidsmarktinstrument. Maar dan voor de overheid. Met als doelen: arbeidsparticipatie en vrouwenemancipatie. Zo veel mogelijk vrouwen aan het werk krijgen.

De belangen van de branche en van de overheid lopen gedeeltelijk parallel. Namelijk: zo veel mogelijk kinderen de opvang inloodsen. Dat verhoogt de omzet, en brengt meer moeders aan het werk.

Kinderdagverblijven doen dat door 't hun klanten, de ouders dus, zo veel mogelijk naar de zin maken, met name door zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden. Opvang wanneer je maar wilt; voor de meeste ouders 2 à 3 dagen verspreid over de week.

Flexibiliteit kost energie

Voor de kinderen is die flexibiliteit minder gunstig, concludeert het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) in een recente publicatie. Flexibele breng- en haaltijden, zelf je opvangdagen kiezen, ruimere openingstijden, etc. zijn handig voor werkende ouders, maar niet goed voor het kind.

Het gevolg is namelijk dat het kind steeds andere leidsters en steeds andere speelkameraadjes heeft. Voor kleine kinderen vergt dat enorm veel energie, omdat ze zich steeds moeten aanpassen aan andere omstandigheden. Energie die ze eigenlijk zouden moeten besteden aan intensief spelen, wat ontzettend belangrijk is voor hun ontwikkeling.

De pedagogen van het NJI voegen hieraan toe dat je vaak niet goed kunt zien aan kleine kinderen dat al dat aanpassen hen zoveel energie kost. Ze accepteren de wereld gewoon zoals die zich aan hen voordoet, en gaan er niet meteen van huilen, of agressief gedrag door vertonen. Leidsters zien het dus vaak niet, en zeggen dan ten onrechte dat het kind al die wisselingen van personeel en groepen best aankan.

Flexibiliteit ten koste van veiligheid

Een tweede bezwaar van het NJI, naast de energie die het de kinderen kost, is dat al die wisselingen van groepen en leidsters ten koste gaat van de veiligheid.

Citaat: "Als ouders en kinderen voortdurend andere medewerkers en andere kinderen zien, dan vallen afwijkende situaties [...] minder op. Terwijl deze een signaal kunnen zijn dat er iets niet goed gaat." (Jeugd & Samenleving, NJI 2011/9)

Oplossing: deeltijdgroepen

Het NJI geeft ook een oplossing, uitgaande van het idee dat kinderen zich het beste ontwikkelen in een stabiele omgeving met steeds dezelfde volwassenen en kinderen.

De oplossing is: 'deeltijdgroepen'. Een deeltijdgroep is een groep die enkele dagen per week open is, net als bij peuterspeelzalen. Een kinderdagverblijf kan zijn aanbod dan opdelen in een aantal deeltijdgroepen die ieder een beperkt aantal dagen per week functioneren. In plaats van drie fulltime-groepen kan een kinderdagverblijf bijvoorbeeld twee 2-dagengroepen, twee 3-dagengroepen en een 5-dagengroep aanbieden. Met een vaste leidster per groep en steeds dezelfde kinderen.

Het instellen van deeltijdgroepen betekent dat kinderopvangorganisaties grenzen moeten stellen aan de klantvriendelijkheid. Ouders kunnen dan niet meer helemaal zelf kiezen, maar moeten zich conformeren aan het dagenaanbod van de verschillende deeltijdgroepen. Ouders moeten volgens het NJI dus bereid zijn een stapje terug te doen in het belang van hun kinderen.