Ben jij eigenlijk voorbereid op het ouderschap en je baby? Dit kun je doen

1 november 2000 door Dido Michielsen

27. Kwetsbaar

Dido Michielsen is moeder van Lisa-Xiu en Lin. In haar maandelijkse column vertelt Dido over alle ins en outs van het adoptie-ouderschap.

Een paar maanden geleden was ik bij een lezing van René Hoksbergen, de voormalige ‘adoptiehoogleraar’ en tevens dé adoptiedeskundige op tv. Het onderwerp luidde 'de kwetsbaarheid van adoptiekinderen' – maar al snel was iedereen het erover eens dat ‘de kwetsbaarheid van adoptie-ouders’ ook boeiende gespreksstof zou opleveren.

Ga maar na: als er iets aan de hand lijkt met één van mijn dochters, is het allereerst van belang om uit te vinden of dit:

a) werkelijk zo is,

b) of dit alle kinderen overkomt

c) of dat er een adoptie-specifiek extraatje aan vastzit.

Zie ik spoken uit onzekerheid en gebrek aan intuïtie – of zie ik het scherp doordat ik mijn kinderen als geen ander ken? Is het een voorbijgaande fase of belangrijk voor haar latere ontwikkeling dat er nú extra aandacht aan wordt besteed?

Om een voorbeeld te noemen dat veel ouders zullen herkennen: de oudste wil niet goed wennen op school en ligt thuis te huilen op de bank. Ik zal niet in details treden, maar het leidt in mijn geval tot een hoop vermoeiend gepieker en elke dag doe ik een schietgebedje dat ze huppelend de klas uitkomt met een vriendinnetje aan de arm.

Ook de jongste vertoont nieuw gedrag: die wil als een zuigeling in onze armen liggen en urenlang aan een fles sabbelen. Het liefst wil deze twee-en-een-half-jarige ‘uit je [mijn] borsten eten’, maar ze is er inmiddels achter dat dat weinig oplevert. Wel jammer dat ze ervan overtuigd is dat babytjes een afgrijselijk krijsend geluid maken, wat telkens onze zoete moeder-kind-idylle verstoort.

Juist gezond

Dat een adoptiekind een dergelijke regressieperiode meemaakt, is heel normaal en, zo werd ons negen jaar geleden tijdens de voorlichtingscursus verteld, juist erg gezond. Er zijn zelfs zindelijke kinderen die plotseling weer dolgraag in hun luier willen plassen. Dit soort gedrag valt allemaal onder de inhaalrace van een adoptiekind, en gaat vanzelf voorbij.

Zodra ik tekenen van extra waakzaamheid vertoon, trekken grootouders en vrienden echter hun wenkbrauwen op, al dan niet begeleid met de verzuchting dat ik er niet zoveel achter moet zoeken. Collega adoptie-ouders begrijpen het godzijdank wel, want ook zij hebben meestal de cursus achter de rug. Als het getob mij dreigt te overmannen, grijp ik als laatste redmiddel naar ‘How to raise an adopted child’, een Amerikaanse gids die talloze adoptie-problemen en –symptomen beschrijft. Als ik dan lees dat er ouders zijn die de schuttingtaal van hun vierjarigen als ‘een bewijs van haar lage komaf’ beschouwen, weet ik opeens weer dat het allemaal nog véél erger kan.